Weekend

Door de week ben ik druk. De standaard werkdag duurt hier negen uur. Eigenlijk acht uur, maar een uurtje extra om te laten zien dat je er zin in hebt, hoort er gewoon bij. Combineer dat met twee maal drie kwartier reistijd (tenminste als het verkeer meezit), en ik ben ergens tussen kwart over zeven en half acht ’s avond terug in het hotel. Dan is het al ruimschoots donker. De nacht valt hier net als overal in de tropen: alsof ze het lichtknopje omdraaien. Een lekker lange avondschemering zit er niet in.
Een Maleis avondmaalEven douchen en omkleden, dan naar buiten om in een van de vele omliggende restaurants een hapje te eten.
Terug op de kamer wat mailtjes wegwerken, Nu.nl doorlezen, administratie doen, bankzaken regelen – dat gaat via internet allemaal gewoon door, net als thuis.
En nog even skypen met het thuisfront. Echt een geweldige uitvinding, Skype. Lekker een half uurtje bijkletsen over wederzijdse belevenissen, met video erbij. OK, soms is de lijn slecht en dan moet de video uit, soms loopt het beeld niet synchroon met het geluid, of er zit er vertraging op de lijn, zodat je continu door elkaar heen zit te praten.
Maar toch. Als ik dit avontuur twintig, dertig jaar eerder had ondernomen, dan had ik het moeten doen met één luchtpostbrief per week. Of met een echt torenhoge telefoonrekening. Nee, ik vind het fantastich, dat Skype. En niet te vergeten, Whatsapp, om effe gauw een berichtje door te geven ‘ben weer op mn kamer, skype?’, of zoiets. Wel even rekening houden met zes (straks zeven) uur tijdverschil natuurlijk.
Ja, door de week heb ik eigenlijk geen moment vrije tijd. Maar dan, het weekend. Achtenveertig uur, helemaal vrij te besteden. Maar hoe, in een vreemde stad waar je verder geen mens kent, zonder eigen vervoer? Waarheen, in een stad ruim zo groot als de provincie Utrecht, met dik acht miljoen inwoners?
Want in een weekend moet ik me beperken tot de stad. Als je echt eropuit wil (er schijnen aan de oostkust aardige duiklocaties te zijn en in het noordwesten leuke eilanden, Penang en Lankawi), dan moet je daar toch een paar dagen extra voor uittrekken. Die heb ik niet (behalve één weekje vrij tussendoor – daar kom ik te zijner tijd wel op terug).

KL centrumNaar de  stad dus! Kuala Lumpur – ‘modderige samenloop van rivieren’, zoals iedere reisgids uitlegt. Tegenwoordige zouden ze het Kuala Beton genoemd hebben, gok ik. Want dat is het. Eén aaneenschakeling van shopping malls, snelwegen, flats, kantoren, bankgebouwen, viaducten, shoppings malls, bankgebouwen, hotels, nog meer shopping malls, een woonwijkje, restaurants (‘restoran’ op z’n Maleis), shopping malls, winkelstraten, hotels, ziekenhuizen en privé klinieken, weer een paar shopping malls.

Hé, wel vaak shopping malls genoemd, nietwaar? Ja. Wat mij betreft is Kuala Lumpur één puzzel van honderden Hoog Catharijne’s aan elkaar. Hoe ze het allemaal doen, Joost mag het weten. Acht miljoen mensen hebben blijkbaar heel wat koopkracht. En hun hobby is winkelen. ‘Shop until you drop’ lijkt hier het parool. Ze krijgen er ruim de gelegenheid voor. De standaard openingstijd is van ’s morgens tien tot ’s avonds tien, hoewel er ook een winkelketen van kleine supermarktjes gewoon vierentwintig uur per dag open is. En dat zeven dagen per week. Hoezo sluitingstijdenwet? Hier geldt ‘Shopping is fun’ en dus combineren ze het nuttige met het aangename.

IjsbaanIk was in een winkelcentrum, Berjaya Times Square, dat heeft negen etages winkelplezier met ook nog een heel pretpark erin. Een ander, Sunway Pyramid, heeft een ijsbaan (!), een mega bowlingbaan en tien bioscopen. Natuurlijk honderden winkels, die verdacht veel overeenkomst vertonen met Hoog Catharijne. De helft is dameskleding, een kwart schoenen, tien procent mobieltjes. Daartussendoor een groot aantal restaurants in soorten en maten: Chinees, Japans, Koreaans, Maleis, Vietnamees, Indisch, Pakistaans, ik kwam zelfs een Jemenitisch restaurant tegen (Ben ik nog niet geweest. ’t Is misschien een vooroordeel, maar ik kan me niet veel voorstellen bij de Jemenitische keuken). En overal bekende namen als McDonald’s, KFC, Starbucks.

Vanuit het hotel rijdt er een shuttle busje dat je op gezette tijden naar een aantal van de bekendste shopping malls brengt. Hoewel ik eigenlijk niks nodig heb, maak ik daar dan maar gebruik van om een beetje wegwijs te raken in de stad. ‘Kijken, kijken, niet kopen’ is het devies van de gemiddelde Nederlandse toerist en daar voldoe ik aardig aan. Ik kijk wat rond, maak een paar foto’s en wandel op mijn gemak naar een volgende bezienswaardigheid. En pas dan valt het op, hoeveel anders het klimaat hier is. Binnen is overal airco, dus ook qua klimaat gewoon Hoog Catharijne. Buiten is het vijfendertig graden met een luchtvochtigheid van rond de negentig procent. Gevolg: na een kwartiertje buiten lopen kunnen ze me opdweilen. Er zit dus niets anders op dan snel weer een nieuwe mall binnen te vluchten, en die is in KL (zoals de inwoners hun stad liefkozend noemen) altijd binnen handbereik.

Uiteindelijk, naar een uurtje of vier, vijf te hebben rondgeslenterd, ben ik het helemaal zat, dus aanvaard ik de terugreis. Geen shuttle service terug, dus op eigen houtje. Om één te zijn met het volk en niet de westerse toerist uit te hangen (en om centjes uit te sparen, je blijft Hollander) pak ik niet de taxi (‘teksi’) maar gewoon de trein (’tren’), of eigenlijk meer de sneltram.

KTM KomuterMét airco, dus dat voelt goed. Als je de palmbomen langs het spoor wegdenkt zou je je zo in de Bijlmer kunnen wanen. Nou ja, de treinstellen zijn moderner en niet zo afgeleefd als bij ons.
Een treinreis van dik een half uur (kosten 1,60 ringgit, oftewel 40 eurocent – daar kunnen wij in Nederland nog wat van leren) brengt me op station (‘stesen’) Subang Jaya, gelegen tussen twee – je raad het al – shopping malls, Subang Parade en het (van oorsprong Franse) Carrefour. Vandaar is het ruim een kwartier lopen naar mijn hotel, dus net genoeg om te smelten.

En dan kom je ‘thuis’ en dan heb je enorme trek in een lekker koud pilsje. Maar ja, dat is Non-Halal, dus meestal blijft het bij mineraalwater.

Workshop

Zoals ik al eerder zei, ik ben hier om te werken; het is bepaald geen vakantie. Ik moet een ‘Test Strategy’ ontwikkelen voor de ontwikkelafdeling.

Maar wat is een ‘Test Strategy’? Daar zijn TMap en ISTQB het al niet over eens, dus wat moet ik dan? Ik heb het voor mezelf vertaald in ‘testbeleid’. Ik denk aan een globale uitspraak ‘Gij zult testen en wel zus en zo…’, maar daar zullen ze niet tevreden zijn. Ook een directief als ‘Gebruik TMap!’ of ‘Volg ISTQB!’, hoe nuttig ook, zal mijn programmamanager niet ervaren als waar voor z’n geld.

Dus ik moest er wat meer diepgang in krijgen, het testbeleid uitpluizen in hapklare brokken waar ze in hun situatie echt wat mee kunnen. Maar hoe doe je dat? De gemiddelde consultant tikt misschien ‘testbeleid’ in Wikipedia in en schrijft dan in eigen woorden op wat hij zoal op het scherm leest. Maar bij Polteq hebben we geen gemiddelde consultants, dus ook die aanpak viel buiten de prijzen.

Welnu, als je niks anders meer weet, dan blijft er één optie over: de Workshop.
Ik ben dol op workshops. Anders dan de naam suggereert hoef je bij een workshop als consultant namelijk niet te werken, je moet alleen zorgen dat de anderen aan het werk gaan (wat evengoed nog best lastig kan zijn).

Om een lang verhaal kort te maken: ik heb afgelopen woensdag een workshop georganiseerd om gezamenlijk uit te diepen welke onderwerken deel van het testbeleid zouden moeten uitmaken. Ik had vooraf een powerpoint gemaakt met een korte algemene inleiding over testen en een paar voorbeelden van wat er zoals in een testbeleid kan staan, naar het leven opgetekend op basis van voorgesprekken met diverse betrokkenen. En ik had bedacht (en met de programmamanager afgestemd natuurlijk) dat we de beleidspunten zouden indelen in de categorieën Mensen, Middelen, Processen en Organisatie. We hadden de hele middag, van drie tot zes, ervoor uitgetrokken en ik had van alle betrokken afdelingen twee of drie vertegenwoordigers uitgenodigd, in het totaal een man of tien. Plan was om na de intro eerst de huidige problemen van het testen in kaart te brengen, dan daarvoor oplossingen bij elkaar te brainstormen en tenslotte te bepalen welke oplossingen er hoe in het testbeleid zouden moeten worden opgenomen.

Ik moet zeggen dat ik best wel zenuwachtig was, vlak van tevoren. Ik heb zoiets al tientallen keren gedaan, dus zenuwen zouden helemaal niet nodig moeten zijn. Maar ik was het toch. Deze keer was anders, andere cultuur, andere taal, andere manier van doen. En er hing ook veel vanaf. Deze workshop was als het ware het startschot van mijn eigenlijke opdracht. Met een valse start zou ik de finish vast niet halen.
Ik zal de spanning niet onnodig opvoeren: de workshop is prima geslaagd. Na drie uur was iedereen tevreden en ik kreeg zelfs een complimentje van de programmamanager ‘Goe gedaan, jochie’, maar dan op z’n Engels. Ik heb er vier flipover-vellen vol met PostIt’s aan overgehouden en inmiddels heb ik die geordend, op papier gezet en ter review aan de deelnemers gezonden. Maandag ga ik het commentaar verwerken en dinsdag kan de echte startnotitie naar de opdrachtgever, met de contouren van het testbeleid en al.

Waar ik nog wel even bij stil wil blijven staan zijn een paar cultuuraspecten. Op de eerste plaats het tijdstip. In Nederland zou ik nooit durven voorstellen om tot zes uur door te gaan. Maar hier is dat geen enkel probleem. Ik word zelf iedere dag om half zeven door het shuttle busje van het hotel opgehaald en dan ben ik vaak de eerste die naar huis gaat.
Ze hebben hier, denk ik, een wat andere tijdsbeleving. Dat uit zich anderzijds in het feit dat geen enkele vergadering op tijd begint. In mijn workshop had ik om drie uur precies één deelnemer en het duurde tot ruim kwart over, eer de laatste binnenkwam. Zo gaat het bij alle vergaderingen, dus het lag niet aan mij…
Ook zo iets: ze brengen hier allemaal hun notebook mee. En dan gaan ze onder de workshop gewoon lekker zitten mailen of zoiets, want ze hebben WiFi dus ze hangen continu aan het web. Er zat een meisje in de workshop, die heeft echt de volle drie uur zitten mailen. Ze heeft geen enkel briefje ingevuld, aan geen enkele discussie meegedaan, ik heb haar stem niet gehoord. Normaal gesproken zou ik daar natuurlijk wat van hebben gezegd, maar hier durfde ik dat niet. Blijkbaar vinden ze het normaal. Haar directe baas zat naast haar en die zei er niks van. Wie ben ik dan om erover te zeuren? Misschien is het belangrijker om erbij te zijn, dan om een bijdrage te leveren.
Op dat laatste voortbordurend: erbij zijn valt niet altijd mee in een organisatie die wereldwijd vestigingen heeft. Twee deelnemers deden op afstand mee: een zat thuis omdat ie geen oppas voor de kinderen had en de ander zat ergens in Europa. Dat laatste is trouwens wel een geldige reden voor een tijdstip laat in de middag, vanwege zes uur tijdverschil. Toen wij om drie uur begonnen was onze Europese collega nog maar net op kantoor. En dan heb ik het niet eens over andere vergaderingen waar collega’s uit Amerika bij moeten zijn, met twaalf uur tijdverschil.
Ze hebben van die handsfree conferentie-telefoons om de collega’s overzee toch aangesloten te houden. En een internet faciliteit, waarmee je je presentatie bij anderen op het scherm kunt toveren. Ik vind het toch lastig, hoor, zo’n vergadering op afstand. De verbinding is vaak matig en als iemand dan zijn eigen versie van het Engels ten gehore brengt, heb ik echt veel moeite om het te volgen. En je mist het beeld, de mimiek. Soms stelt iemand aan de andere kant van de lijn een vraag, en dan geeft niemand antwoord, vanwege twijfel voor wie die vraag bedoeld is. Zat de persoon in kwestie gewoon aan tafel, dan zou je zien wie hij aankijkt, maar met alleen een voice-verbinding gaat dat natuurlijk niet. Nou heeft die internet connectie overigens wel de mogelijkheid om video mee te zenden, maar aangezien ik de enige was, die een webcam op zijn PC had, schoot dat ook niet op.

Maar goed, het is achter de rug, het heeft het gewenste resultaat opgeleverd en ik kan aan de slag. Ik heb inmiddels twee nieuwe workshops ingepland: één halverwege om de eerste versie van het beleid uit te dragen en één aan het eind om de stand van zaken vast te leggen en te bepalen hoe ze ermee verder gaan als ik weer thuis onder de kerstboom zit. Daar kijk ik nu al een beetje naar uit…